SEL-studiedag

De ruimte van Roggeman: context en intertekst

Jonge Roggemanlezers blazen de studie van dit unieke oeuvre nieuw leven in. Zij plaatsen Roggeman in een (inter)nationale literaire en culturele context en behandelen aspecten als lichamelijkheid en autonomie. Enkelen onder hen presenteren daarbij onuitgegeven literaire teksten. Huub Beurskens sluit de dag af met een beschouwing over de invloed van het werk van Roggeman op zijn eigen literaire productie.

 

Dag: 9 december 2011

Locatie: Oude Infirmerie, Het Pand, Onderbergen 1, 9000 Gent

Organisatie: Hans Demeyer (UGent) en Sven Vitse (Universiteit Utrecht)

Aanmelding voor de studiedag: sven.vitse@let.uu.nl

Programma

9:00

Onthaal

9:30

Introductie door Sven Vitse

9:45

Het uur van de hagedis. Willy Roggeman en het Vlaamse dagboekexperiment
Matthieu Sergier

10:15

Willy en zot Polleken
Annelie Raman

10:45

Over sfinxen, chiffres en (andere) mythes
Willy Roggeman in de context van Vlaams experimenteel proza uit de jaren 1960

Sven Vitse

11:15

Koffiepauze

11:45

Willy Roggeman en de Duitse literatuur
Carl De Strycker 

12:15

Middagpauze

14:00

Het lichaam in het werk van Willy Roggeman
Hans Demeyer

14:30

‘Ik bereed naar hartelust mijn stokpaardjes’
De breuk met de autonomie in twee ongepubliceerde teksten van Willy Roggeman

Laurens Ham

15:00

Koffiepauze

15:30

Willy Roggeman, jazzschrijver
Matthijs de Ridder

16:00

Willy Roggeman revisited
Huub Beurskens

16:30

Afsluitende receptie

 

Abstracts

 

Het uur van de hagedis. Willy Roggeman en het Vlaamse dagboekexperiment
Matthieu Sergier

Wie een blik werpt op de Vlaamse dagboekproductie aan het einde van de jaren zestig en in de jaren zeventig, moet vaststellen dat veel beoefenaars van het zogenoemde experimentele proza zich aan het uitgeven van een dagboek hebben gewaagd. Met zijn in 1978 verschenen De goddelijke hagedisjes. Journaal 1968/69 is Willy Roggeman een onmiskenbare vertegenwoordiger van die tendens. In mijn presentatie wil ik dieper ingaan op wat de singulariteit van Roggemans dagboekpraktijk uitmaakt. Om dat te onderzoeken wil ik me niet beperken tot een confrontatie met de gangbare definities van het dagboekgenre. Het is immers mijn bedoeling om het boek in dialoog te laten treden met andere prozateksten van Roggeman uit die periode (zoals Gnomon, 1975) en met dagboeken van generatiegenoten uit Vlaanderen. Om mijn analyse van Roggemans dagboekpraktijk te vervolledigen, wil ik er het discursieve ethos (Maingueneau 2004) van Roggeman als dagboekschrijver bij betrekken.

 

Willy en zot Polleken
Annelie Raman

Willy Roggeman heeft nooit ontkend – integendeel zelfs – dat Paul van Ostaijen een belangrijke invloed gehad heeft op zijn oeuvre. Die invloed leidt bij Roggeman zeker niet tot volledige instemming, maar wel tot reflectie over zichzelf. Dit zien we zeer duidelijk in het nog onuitgegeven Arabesken met zot Polleken (2005). In dit leesdagboek maakt Roggeman aantekeningen naar aanleiding van zijn lectuur van enkele Nagelaten Gedichten van Paul van Ostaijen. Roggemans verhouding tot Van Ostaijen is er een van herkenning en vervreemding. De herkenning kunnen we ontwaren in gelijklopende thematieken en in de dieperliggende literatuuropvatting. Roggeman leest de gedichten echter vanuit zijn eigen poëtica, de manier waarop hij zelf gedichten schrijft. Dit heeft tot gevolg dat hij zeer vaak opmerkingen heeft en zelfs wijzigingen wil aanbrengen aan Van Ostaijens gedichten – vooral inzake muziek en vorm. Dit is wat we kunnen verstaan onder ‘vervreemding’. Ook Roggeman heeft dus ‘zijn Van Ostaijen’ (Buelens 2001, 1081).

 

Over sfinxen, chiffres en (andere) mythes
Willy Roggeman in de context van Vlaams experimenteel proza uit de jaren 1960
Sven Vitse

In de Vlaamse literatuurgeschiedenis wordt het werk van Roggeman vaak in één adem genoemd met dat van collega’s experimentalisten als Daniël Robberechts, Mark Insingel, C.C. Krijgelmans en Ivo Michiels. Hugo Brems behandelt Roggeman bijvoorbeeld samen met Insingel en Michiels onder het kopje ‘De tekst als taal’, daarmee Roggeman scharend onder de paraplu van de autonomistische taalconstructie (en tegelijk het hermetische karakter ervan relativerend). In deze lezing tracht ik het romanexperiment van Roggeman te situeren ten opzichte van dat van genoemde tijdgenoten, in de hoop hiermee een beter beeld te krijgen van de specificiteit van Roggemans proza en enkele mythen die het omringen (vooral op aansturen van de auteur zelf) te ontkrachten.

Mijn hypothese hierbij is dat het werk van Roggeman ondanks zijn schijn van abstractie en hermetisme minder conceptueel is dan dat van zijn tijdgenoten. Anders dan het vroege proza van Insingel en bepaalde teksten van Krijgelmans staat het niet in het teken van formele procedures. Roggemans proza is – ondanks het hoge zelfreflexieve gehalte – niet opgezet als een consequente en haast planmatige uitwerking van een poëticale visie (zoals Robberechts’ Aankomen in Avignon) en evenmin vertoont het een abstracte structuur georganiseerd volgens binaire opposities en omkeringen (zoals Michiels’ Orchis militaris).

De kern van Roggemans ‘extreem modernisme’ (Brems), zo betoogt deze bijdrage, ligt in de wisselwerking tussen ervaring en formulering, in de onvermoeibare poging om de interactie tussen lichaam, brein en talig vermogen tijdelijk vast te leggen in formules die tegelijk poëtisch, poëticaal en abstract zijn. Stof voor deze worsteling met de formulering wordt gevonden in de banaliteit van het dagelijkse leven. Een en ander illustreer ik aan de hand van een onuitgegeven tekst, Otium.

 

Willy Roggeman en de Duitse literatuur
Carl De Strycker 

In het artikel ‘De “invloed” van G. Benn op Willy Roggeman’ (1966) in Mep constateerde Joost de Geest: ‘De jarenlange omgang met de werken van Benn drukte een onloochenbare stempel op Willy Roggeman die niet alleen de ganse gedachtenwereld en de stijl, maar zelfs ganse zinnen letterlijk uit het werk van Benn overnam. In het werk van Willy Roggeman is niet alleen invloed, maar ook plagiaat van Benn te vinden’. Uitgaande van de bevindingen van De Geest en de daarop ontstane polemiek met de auteur wil ik kijken naar Roggemans omgang met de Duitse literatuur. Dat wil ik doen aan de hand van het model voor invloed dat ik ontwikkelde in mijn proefschrift over de invloed van Paul Celan op de Nederlandse poëzie, Celan auseinandergeschrieben. Behalve Benn figureren ook Rilke, Trakl en Scheerbart, maar ook vele andere Duitse auteurs, expliciet in het oeuvre van Roggeman. Ik zal op zoek gaan naar expliciete referenties, voornamelijk in het essayistische oeuvre, die ik als uitgangspunt wil nemen voor een invloedenonderzoek. In eerste instantie zal ik voor een aantal Duitse schrijvers nagaan hoe zij invloed hebben op Roggemans literatuuropvattingen. In een tweede stap wil ik ook naar het Roggemans poëzie kijken en nagaan of de invloed ook in de dichtpraktijk naspeurbaar is. Dat moet resulteren in conclusies over Roggemans verwerking van Duitse literatuur.

 

‘Absoluut niets met elkaar te maken’
Vroeg werk van Willy Roggeman door het objectief van de Nouveau Roman

Thomas Schampaert

In de periode 1955-1972 valt er in de Nederlandse literatuur een duidelijke tendens naar meer radicaal vormexperiment te bespeuren. De literaire kritiek in Nederland en Vlaanderen besteedt echter weinig aandacht aan dit experimenteel proza. Buiten de overzichtsstudies van Bousset (1977, 1988, 1990) werd vooral het Vlaamse experimentele proza weinig bestudeerd. Het wordt meestal voorgesteld als een wanordelijk proefveld van extremen overkoepeld door de weinig specificerende benaming ‘Ander Proza’ (Polet 1978). In 1977 stelde Verdaasdonk echter al dat meer bepaald een gebrek aan enerzijds diachrone, maar anderzijds ook synchrone contextualisering en conceptualisering van het toenmalige proza-aanbod een betere literair-kritische appreciatie in de weg stond. De oppervlakkige aandacht van de literatuurkritiek was volgens hem voornamelijk te verklaren vanuit een gemis aan transnationaal of internationaal perspectief.

Verdaasdonk nam daarbij De axolotl (1967) van de Vlaamse schrijver Willy Roggeman als voorbeeld van een tekst waarvan het innovatieve karakter door dat gemis ergerlijk onderbelicht blijft. Roggemans oeuvre werd volgens Verdaasdonk immers net door dat ontbreken van een vergelijkend perspectief bij de toonaangevende literatuurcritici, getypeerd als ontoegankelijk, want erg erudiet en hermetisch van karakter, of, minder eufemistisch gesteld: als vergezocht en onleesbaar. Al grasduinend door de recensies van werk dat aan de Axolotl voorafgaat, blijkt Verdaasdonks analyse niet onterecht. Af en toe wordt echter wel eens gewezen op een mogelijke verwantschap tussen Roggemans werk en de teksten van die andere onleesbare nieuwlichters uit Frankrijk: de geruchtmakende garde van de nouveau romanciers.

In deze bijdrage zal ik aantonen hoe zowel thematisch-fenomenologische als structurele elementen in Roggemans vroege werken meer resonantie verraden met enkele typerende aspecten uit verschillende nouveau-romanpoëtica’s dan Roggeman gedurende hun receptiegeschiedenis zelf bereid zou zijn toe te geven. Vanuit dit perpectief tracht ik enerzijds te komen tot een betere plaatsing van vroege werken als Het goudvisje en Blues voor glazen blazers ten opzichte van het naar absolute formele autonomie en zuurstofloos constructivisme neigende latere werk in Opus Finitum. Anderzijds willen we ook laten zien hoe deze vroege romans een plaats kunnen krijgen in de eerste turbulente jaren van het Vlaamse (post)experimentele proza.

 

Het lichaam in het werk van Willy Roggeman
Hans Demeyer

In tegenstelling tot generatiegenoten als De Wispelaere en Robberechts, ziet Roggeman het lichaam niet als een eenheid, of als een waarborg van authenticiteit. Voor hem is het lichaam het nihil, l’animal dat overwonnen zou moeten worden net omdat het nooit één is. Het wordt aangevallen door de omgeving en pleegt een aanval op de autonome individualiteit. In Gnomon schrijft Roggeman echter: ‘ik besteed minder aandacht aan de grillen van het lichaam, een signaal waaraan kan vastgesteld worden dat ik in een andere beweging val, hetzij in een andere constellatie schuif’.

Mijn lezing wil de veranderende houdingen tegenover het lichaam onderzoeken in vier prozawerken van Willy Roggeman, die een evolutie lijken te tonen van anti-houding tot aanvaarding: het tweeluik Catch as catch can / De axolotl, Gnomon en Practicum of het steriele schrijven. Ik richt mij hierbij op drie beeldclusters waarin het lichaam met andere domeinen verbonden wordt: het schrijvende of musicerende lichaam, het sociaal geritmeerde lichaam en de verhouding tussen het mannelijke en vrouwelijke lichaam. Tot slot stel ik de vraag of deze lichamelijkheid Roggemans conceptie van het autonome kunstwerk niet aantast.

 

Ik bereed naar hartelust mijn stokpaardjes’
De breuk met de autonomie in twee ongepubliceerde teksten van Willy Roggeman

Laurens Ham

Als er één oeuvre is dat de naam heeft ‘autonoom’ of ‘autonomistisch’ te zijn, dan is het wel dat van Willy Roggeman. De auteur zelf heeft daar veel aan bijgedragen, onder meer met de zelfbewuste verbanning van het ‘ik’ uit zijn oeuvre en de naam van zijn eerste reeks werken (Opus Finitum). In deze lezing zullen twee ongepubliceerde teksten uit de jaren ‘80 besproken worden die de veronderstelde autonomie van het oeuvre in een ander licht stellen: ‘Glace-spiegel-mirror’ en ‘Het spiegelpaleis’. Zoals de metafoor van de (vervormende) spiegel aangeeft, reflecteert de schrijver in deze teksten op zijn oeuvre, daarbij in gesprek tredend met personages en alter-ego’s uit Opus Finitum. Op verschillende manieren zetten de teksten de veronderstelde autonomie onder druk: omdat ze de geslotenheid van het oeuvre nuanceren, omdat ze laten zien dat een werk altijd deel uitmaakt van een groter geheel, omdat ze persoonlijke reflecties bevatten op het ‘gesloten’ werk.


Willy Roggeman, jazzschrijver
Matthijs de Ridder

In de jaren zestig kwam de Amerikaanse jazz steeds sterker in het teken te staan van de burgerrechtenbeweging. Malcolm X liet zich ontvallen dat de jazz het enige terrein was waarop Afro-Amerikanen zich volledig vrij konden bewegen, LeRoi Jones en Archie Shepp uitten hun woede jegens de blanke klasse in toneelstukken en in schreeuwende saxofoonklanken en Dizzy Gillespie lanceerde een presidentiële campagne. De freejazz vormde voor sommigen bovendien een gedroomde uitlaatklep voor hun politieke frustraties.

Tegelijkertijd begonnen jazzmusici in Europa, mede vanwege de toenemende politisering van de Amerikaanse jazz, een eigen stijl te ontwikkelen. Hoewel men vaak sympathiek tegenover het streven van hun Amerikaanse collega’s stond, kon men er weinig aan doen dat men blank was. Het resultaat was dat men zich afkeerde van Amerika, deels om zelf (anarchistische) statements te kunnen maken in hun vrije jazz, deels om zich puur op de muziek te kunnen richten.

In die context manifesteerde Willy Roggeman zich als jazzsaxofonist, jazzschrijver, jazzdichter, jazzcriticus én kunsttheoreticus. Wetende dat Roggeman een groot pleitbezorger van een autonomistische poëtica is, wil ik in deze lezing nagaan hoe hij zich als jazzschrijver positioneerde in de actuele discussies in de jazz.

 

Willy Roggeman revisited
Huub Beurskens

Kennismaking met het werk van Willy Roggeman rond mijn twintigste betekende kennismaking met een literatuurbenadering die geheel, en wel op intrigerende wijze afweek van de in de Nederlandse literatuurbeschouwing gangbare opvatting, alsmede kennismaking met auteurs over wier bestaan me op de middelbare school praktisch niets was verteld: Georg Trakl, Gottfried Benn, Carl Einstein, Else Lasker-Schüler, Robert Musil, Franz Kafka, Rainer Maria Rilke, René Gysen, Paul Valéry… Hoe clichématig het ook klinkt, er gingen werelden voor me open. Gretig las ik Roggeman en diens auteurs. Het lukte me zelfs, nog als student aan de kunstacademie, met Roggeman in contact te komen, met als gevolg een jarenlange correspondentie met een frequentie van vrijwel wekelijks een (allesbehalve korte) brief van zowel hem als mij. Eveneens clichématig maar net zo evident is het feit dat daar op een gegeven moment een vrij abrupt einde aan moest komen en ook gekomen is: noem het de noodzakelijke vader- of leraarmoord. Kennelijk moest ik me van Roggemans dictaat bevrijden.

Sindsdien (een paar decennia) las ik nauwelijks of niets meer van hem. Zijn boeken verdwenen in een van de rijen achter de voorste in mijn boekenkast. Inmiddels haal ik ze daar weer vandaan, een voor een, te beginnen met de boeken van toen die ‘het deden’, zoals Het zomers nihil en, naderhand, De goddelijke hagedisjes en – ik schreef er bij verschijnen in 1980 nog een paginagroot stuk over in De Volkskrant – Lithopedia. Benieuwd naar een Willy Roggeman revisited.